Een slingerend fietsertje
Op een zondag fietsen een vader en zijn zesjarig dochtertje op een fietspad in Maastricht. Het dochtertje fietst trots, maar langzaam aan de rechterzijde van haar vader. Ze heeft net een grote fiets gekregen en slingert daardoor.
Op hetzelfde fietspad fietst een wielrenner. Hij gaat in dezelfde richting als de vader en het dochtertje en mindert vaart als hij bij hen in de buurt komt.
Nog voor de wielrenner kan inhalen, maakt de vader ineens een forse slingerbeweging naar links als reactie op een stuurbeweging van zijn dochtertje. Hij remt en komt direct in de rijbaan van de wielrenner tot stilstand.
De wielrenner die op dat moment achter hen fietst knijpt vol in zijn remmen. Hij kan een botsing voorkomen, maar slaat zelf over de kop en komt achter de vader en zijn dochtertje ten val. Als gevolg van die val breekt de wielrenner zijn rib, lendewervel, linkerpols en rechterelleboog.
Naar de rechter
De wielrenner vordert vervolgens dat de kantonrechter verklaart dat vader jegens hem aansprakelijk is, omdat hij door de slingerbeweging en het vervolgens dwars op de weg stilstaan volgens de wielrenner hinder en gevaar op de weg heeft veroorzaakt. Daarmee heeft hij een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de wielrenner. De vader heeft volgens de wielrenner de ongeschreven norm geschonden ‘dat men geacht wordt in een rechte lijn te fietsen’ alsook de verkeersnormen als opgenomen in de artikelen 5 en 6 WVW.
De vader betwist dit. Zijn advocaat zegt hierover in grote lijnen het volgende:
Van onrechtmatige gevaarzetting is pas sprake wanneer men de ander aan een groter risico van letsel heeft blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord was. Daar is geen sprake van. Alleen trage weggebruikers maken, nu er sprake is van een combinatie van wandelaars en fietsers, gebruik van dit betreffende fietspad. De vader en zijn dochter fietsten erg traag, zodat zij wanneer nodig direct kunnen stoppen. Voor iedereen, ook voor de wielrenner, was zichtbaar dat de dochter aan het oefenen was op de fiets en dat zij slingerde. De val is een gevolg van factoren die niet aan de vader kunnen worden toegerekend. De wielrenner had zijn snelheid voldoende moeten aanpassen. Voorts zat hij met een zeer fors postuur en een voorovergebogen houding op een racefiets, waardoor hij bij het in de remmen knijpen over de kop is geslagen.
De kantonrechter geeft de vader gelijk en wijst de vorderingen van de wielrenner af.
Bron: Rechtbank Limburg 9 februari 2022, ECLI:NL:RBLIM:2022:1036